------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
HET KOMPAS IN DE 60CSx
(De laatste wijzigingen zijn blauw.)
Achtereenvolgens worden behandeld:
1. Principe
2. Kalibratie
3. Keuze van het meetsysteem
4. Kompas
5. Oriëntatie kaartscherm
6. Noordreferentie
7. Peilingwijzer versus koerswijzer
8. Opmerkingen
1. PRINCIPE
Elke GPS-ontvanger kan als hij in beweging is de richting bepalen waarin hij beweegt.
Toestellen die (mede) bedoeld zijn voor gebruik in het terrein, zoals de 60-serie van Garmin, kunnen ook een kompasroos, die de richting van de windstreken aangeeft, op het beeldscherm tonen. Dit werkt echter alleen zolang het toestel in beweging is, want het GPS-systeem is een plaatsbepalingssysteem; het kan wel de plaats en de bewegingsrichting, maar niet de oriëntatie van het toestel detecteren.
Als gevolg van meetfouten worden kleine stapjes in een willekeurige bewegingsrichting gedetecteerd; bij een hoge snelheid geeft dat te verwaarlozen richtingsfouten doordat die stapjes klein zijn t.o.v. de ook gedetecteerde werkelijke verplaatsing.
Bij lage snelheid gaan die stapjes echter overheersen, waardoor de gedetecteerde richting grote fouten vertoont; bij stilstand wordt de richting zelfs willekeurig.
Een kompas kan de richting van het aardmagnetisch veld bepalen; dit heeft niets met beweging te maken, het kan dus ook bij stilstand.
In de 60CSx is als extra een kompas ingebouwd, dat op electronische wijze de richting van het aardmagnetisch veld bepaalt.
Hoewel Garmin spreekt van een electronisch kompas zal ik het magnetisch kompas noemen, omdat het onderscheid met de standaardvoorziening is dat dit via een magneetveld werkt, terwijl beide systemen electronisch zijn, zodat het zich daarin niet onderscheidt.
De richtingsbepaling kan ook worden gebruikt voor het oriënteren van de kaart en het cursordriehoekje.
2. KALIBRATIE
Het aardmagnetisch veld is een zwak veld dat sterk wordt beïnvloed door magneten, electrische stromen, en ijzeren voorwerpen.
En dat des te sterker naarmate de verstoorders dichterbij zijn. Ook is het veld niet overal even sterk.
Dit maakt het nodig om het kompas te kalibreren. Omdat de batterijen wel heel erg dichtbij zitten moet het ook als je nieuwe batterijen inzet.
Dat kalibreren is echter erg eenvoudig; je draait het toestel langzaam 2x rond, waarbij het toestel vaststelt wat de maximale veldsterkte is.
Doe dit dus niet binnenshuis, want daar zijn de verstoringen groot.
De meting gaat het beste ‘op de hei’, en voor een nauwkeurige meting kun je het beste ter plaatse nog even kalibreren.
Zowel tijdens de meting als tijdens het kalibreren moet het toestel altijd goed horizontaal worden gehouden.
3. KEUZE VAN HET MEETSYSTEEM
Steeds als er een richting nodig is is er de keuze tussen de via GPS bepaalde richting, en de via het magnetisch kompas bepaalde richting.
Omdat de GPS-richting nauwkeuriger is naarmate de snelheid hoger is, maar ook afhankelijk is van een goede ontvangst, terwijl de nauwkeurigheid van de magnetisch bepaalde richting varieert met de grootte van de verstoringen, krijgt de gebruiker de keuze. (MENU->MENU->Instellen->Koers)
Je kunt een snelheid en een tijd instellen. Als de snelheid gedurende minstens die tijd onafgebroken onder de ingestelde waarde is gebleven wordt de magnetische bepaalde richting gebruikt, anders de via GPS bepaalde.
Bovendien kan met één druk op de PAGE-knop (lang indrukken) het magnetisch kompas worden uit- en ingeschakeld. Het zo inschakelen gaat alleen onder de grenssnelheid; de wachttijd geldt dan echter niet. Uitschakelen is ook nuttig als je geen behoefte hebt aan het magnetisch kompas, omdat het toch wel wat stroom gebruikt en dus de batterijtijd verkort. Het stroomverbruik is wel veel geringer dan in de 60CS.
Aan het ikoontje in de bovenbalk kun je zien of er op dat moment van het magnetische kompas gebruik wordt gemaakt.
(Wel/geen ikoontje = magnetisch/GPS).
Omdat het tijdens beweging meestal wat moeilijk zal zijn het toestel precies horizontaal te houden, terwijl de precieze richting dan meestal toch niet zo belangrijk is, kun je het beste zo instellen dat dan het magnetisch kompas is uitgeschakeld. Bij preciese peilingen zul je meestal stilstaan, zodat je dan het magnetisch kompas zult moeten gebruiken. Horizontaal houden is dan echter niet zo moeilijk.
Instellen op 4 km/h en 5 sec zal in bijna alle gevallen automatisch de beste meetmethode opleveren.
4. KOMPAS
Op het kompas staat midden boven een lange streep. Deze geeft de richting aan waarin je beweegt. Alle aangegeven richtingen zijn gerelateerd aan de richting waarin je beweegt.
Omdat GPS geen weet heeft van de richting waarin het toestel gehouden wordt blijft dat zo, ook als je het dwars houdt, of het scherm vertikaal.
Bij magnetische oriëntatie heeft het toestel wel weet van richting, maar niet van bewegingsrichting. Nu moet je het scherm horizontaal houden; zo staat echter ook de antenne horizontaal, want die zit vast. Dat is niet zo best voor de ontvangst, maar het is nodig voor het kompas. Hier heeft de 60CSx trouwens een belangrijk voordeel boven de 60CS, want de x heeft daar dank zij de gevoeliger ontvanger minder last van.
Als je het toestel neerlegt met het scherm horizontaal, antenne naar voren, dan maakt het niets uit of het GPS of het magnetische kompas wordt gebruikt. Afgezien van de nauwkeurigheid dan.
De kompasroos wijst in de juiste richting, en de lange streep midden boven geeft de richting aan waarin je beweegt.
Leg je het toestel echter dwars, met de antenne naar links of naar rechts, dan maakt het wel verschil.
Bij de GPS-methode blijft de streep de richting waarin je beweegt aanduiden; daardoor ligt de kompasroos echter 90° gedraaid t.o.v. de werkelijkheid.
Bij de magnetische methode blijft het kompas de juiste richting aanwijzen, terwijl de streep zijn betekenis verliest.
Rijdt je afwisselend sneller en langzamer dan de ingestelde omschakelsnelheid, dan zal het kompas steeds een kwart slag draaien.
Let wel: je wordt verondersteld de bovenkant van het scherm te laten wijzen in de richting waarin je beweegt, en dan is er niets aan de hand.
5. ORIENTATIE KAARTSCHERM
Bij kaartinstellingen algemeen kun je voor koers-boven kiezen. Als je onder op OFF zet geldt die keuze voor elk zoomniveau.
Noord boven wil zeggen dat de smalle zijde van het scherm, waar ‘GPSmap 60CSx’ staat, noord is. Koers boven wil zeggen dat je naar die zijde toe beweegt.
Een derde mogelijkheid is noordgericht, d.w.z. dat de noordzijde van de kaart altijd naar het noorden wijst, hoe je het toestel ook beweegt of draait.
Instelling: koers boven en magnetisch kompas aktief (zie punt 3 hierboven).
Ook hier maakt de meetmethode niet uit als je het toestel neerlegt met de antenne naar voren. De cursor (driehoekje) staat op het scherm, en de weg waarover je rijdt beweegt er onderdoor. De weg loopt midden over het scherm, evenwijdig aan de lange zijde.
Leg je het toestel echter dwars, met de antenne naar links of naar rechts, dan maakt het ook hier uit.
Bij de GPS-methode blijft de weg in de langsrichting van het scherm lopen; dat is echter haaks op de werkelijke wegrichting.
Bij de magnetische methode loopt de weg evenwijdig aan de korte zijde, en dat is ook evenwijdig aan de werkelijke wegrichting.
Rijdt je afwisselend sneller en langzamer dan de ingestelde omschakelsnelheid, dan zal ook de kaart steeds een kwart slag draaien (wisselt tussen koers boven en noordgericht). Het driehoekje blijft echter naar de korte zijde wijzen, waardoor het dwars over de kaart beweegt.
Als je niet rijdt maar loopt, en daarbij opzij stapt, is er ook verschil tussen koers boven en noordgericht, zelfs als je het toestel recht voor je blijft houden. Bij koers boven draait de kaart, bij noordgericht niet.
De op het eerste gezicht wonderlijke richting van het driehoekje bij noordgericht is bij nader inzien toch wel begrijpelijk. Bij lage snelheid worden alle richtingen door het kompas bepaald, ook die van het driehoekje.
Het driehoekje wijst op de kaart aan in welke richting de bovenkant van het scherm wijst. Doordat de kaart goed georiënteerd is wijst het driehoekje tevens de schermbovenkant aan. Dat is ook de bewegingsrichting, tenminste als je de bovenkant van het scherm in de bewegingsrichting laat wijzen.
Als je het toestel echter niet netjes met de bovenkant van het scherm in de bewegingsrichting houdt blijft het driehoekje de bovenkant van het scherm aanwijzen, niet de werkelijke bewegingsrichting.
6. NOORDREFERENTIE
Je kunt hier kiezen tussen het ware, magnetische, raster- (grid), en gebruikersnoorden.
Het ware noorden wijst naar de geografische noordpool.
Het magnetische wijst naar de magnetische noordpool, die ergens in noord-Canada ligt, of beter, geeft de richting van de magnetische veldlijnen ter plaatse aan.
Het rasternoorden wijst de Y-richting van kaarten aan, dit kan iets van het noorden afwijken doordat de lengtecirkels, die wel noord-zuid lopen, niet helemaal evenwijdig aan elkaar zijn.
Het gebruikersnoorden; hier is de afwijking van het magnetische noorden t.o.v. het ware noorden zelf in te stellen, voor als je de magnetische noordrichting ter plaatse beter kent dan het toestel.
Alle richtingen worden in het gekozen stelsel uitgedrukt, d.w.z. de getallen in de datavelden, maar ook welk getal de richtingspijl in de kompasroos aanwijst.
Bij de GPS-methode wordt de kompasroos zo gedraaid dat de N in de gekozen noordrichting wijst.
Als bij gebruikersnoorden een verkeerde noordrichting is ingesteld wijst de N dus niet het echte magnetische noorden aan, maar de richtingspijl wijst wel de goede kant uit.
Ook bij de magnetische methode wijst de N in de gekozen noordrichting.
Bij een verkeerd ingestelde gebruikersnoordrichting wijst de richtingspijl verkeerd doordat de hele kompasroos gedraaid is; de door de gebruiker ingestelde richting wordt immers in de richting van het echte magnetische noorden gedraaid.
Alleen als de richting m.b.v. het kompas is gevonden wijst de pijl in de goede richting. Dan is de richting op de kaart echter verkeerd.
Bij het oriënteren van de kaart (magnetische methode) is er hetzelfde effect: bij alle instellingen behalve gebruikersnoorden wordt de kaart zo gedraaid dat de in het toestel bekende magnetische noordrichting in de veldrichting wordt gedraaid.
Als er een bekende verstoring van het magneetveld is kun je hiervoor via het instellen van het gebruikersnoorden compenseren; als je een onjuiste waarde opgeeft wordt de kaart in een verkeerde richting gedraaid.
N.B. De witte pijl linksboven op de kaart geeft altijd het ware noorden aan, dus niet de gekozen noordreferentie.
Als je de noordrefentie wijzigt wijzigen alle richtingsaanduidingen mee.
7. PEILINGWIJZER VERSUS KOERSWIJZER
De peilingwijzer is een enkelvoudige pijl. Hij wijst naar het doel.
De koerswijzer is een driedelige pijl. Hij wijst de richting van en de afstand tot een koerslijn aan.
Het is om te schakelen via MENU in het kompasscherm; alleen niet tijdens navigatie via wegen.
Een koerslijn kan een onderdeel zijn van een route, of een verbindingslijn van je oorspronkelijke kaartpositie naar een 'ga naar' positie. De eerste is op de kaart zichtbaar, de tweede alleen als je bij kaartinstellingen-tracklog de 'ga naar lijn' op koers instelt.
Het boven- en onderstuk van de koerswijzer geeft de richting van de koerslijn aan; die is onveranderlijk, hij hangt niet af van je positie. Als je je precies beweegt in de richting van de rode pijlpunt beweeg je je dus op of evenwijdig aan de koerslijn. Als je je er niet op bevindt zul er ook niet op terecht komen.
Het middenstuk van de pijl geeft de koerslijn aan, het middelpunt van de cirkel je positie. Hieraan kun je zien hoe ver je je naast de koerslijn bevindt. De schaal is instelbaar met IN en OUT. De bij de koerswijzer aangegeven afstand (op het plaatje 0.25 km) is die van het midden tot het vijfde puntje. Het middenstuk wordt grijs als het eigenlijk voorbij het vijfde puntje zou moeten staan. Het dataveld 'koersfout' geeft de afstand tot de koerslijn in cijfers.
Om weer op de koerslijn te komen zul je de bewegingsrichting naar die zijde van de rode pijlpunt moeten draaien waar het middendeel van de pijl (=koerslijn) zich bevindt. Dan ga je er schuin op af.
Hierbij heb je de keus tussen een beetje in die richting draaien, dan kom je een eind verderop pas weer op de koerslijn uit, of 90° draaien, dan ga je dwars op de koerslijn, maar bereikt hem zo snel mogelijk. Je maakt dan wel een omweg. Natuurlijk kun je ook een tussenwaarde nemen: redelijk snel terug met een kleine omweg. Het dataveld 'naar koers' geeft hiervoor een redelijk compromis, waarbij vloeiend naar de koerslijn wordt gestuurd.

Op de positie rechtsonder op het kaartje is als bestemming Waypoint ingegeven (“ga naar”).
De roze koerslijn kan echter niet gevolgd worden; linksboven aangekomen geeft de koerswijzer aan:
Richting koerslijn = 329°, afstand tot koerslijn = ca. 175 m, bewegingsrichting = 8°.
De peilingwijzer geeft aan: richting naar het doel = 42°, bewegingsrichting = 8°.
In de datavelden vind je de hemelsbrede afstand tot het doel, en de nauwkeurige afstand tot de koerslijn. Ook is te zien dat de miniatuurwijzer hetzelfde is als de peilingwijzer.
De peilingwijzer gebruik je als het er alleen om gaat het doel te bereiken; hij wijst steeds de kortste weg daar naar toe aan.
Als je paden volgt dien je altijd de peilingwijzer te gebruiken, dan kun je zien welk pad je moet inslaan. Je kunt toch niet precies de koerslijn volgen, want daar is geen pad.
De koerswijzer gebruik je als je je willekeurig kunt bewegen, maar bij afwijking van de koerslijn in gevaar zou kunnen komen (ondieptes) of vast zou kunnen lopen (verkeerde kant van een obstakel).
Als je een tussenpunt nadert wijst de peilingwijzer vanaf 10 seconden voordat je dat punt zult bereiken niet meer de richting naar dat punt aan, maar die van dat tussenpunt naar het volgende. Je kunt dus zien welke kant het na het tussenpunt op zal gaan. De miniatuurversie kijkt echter niet vooruit.
De koerswijzer wijst tot het laatste moment de richting van de huidige koerslijn aan.
8. OPMERKINGEN
Peil en ga. (MENU vanuit het kompasscherm, alleen te kiezen als er een positie is).
Midden boven het scherm bevindt zich een minuscuul driehoekje. Samen met dat op de kanteltoets heb je een zichtlijn.
Voor de werking van het magnetisch kompas is helemaal geen satellietontvangst nodig.
Voor het peilen van een richting kun je het toestel dus met een gerust hart horizontaal houden.
Voor het vastleggen van je standpunt moet je het toestel vertikaal houden voor de beste plaatsbepaling.
De koerswijzer geeft de richting aan van de koerslijn, de richting verandert dus niet als je van de route afwijkt.
De peilingwijzer wijst altijd naar het doel; hij draait dus als je van de route afwijkt.
Als je met peil en ga een koers hebt ingesteld, krijg je altijd de koerswijzer, nooit de peilingwijzer.
Als je het onderscheid niet goed snapt gebruik je de peilingwijzer; die wijst altijd naar het doel. De koerswijzer is de ingewikkelde.
Voor de spelletjesliefhebbers:
Stel het gebruikersnoorden op 90° in, de omschakelsnelheid op 4 km/h, en de bijbehorende tijd op 5 s.
Als je het toestel kwart slagen draait, zo nu en dan PAGE lang drukt, afwisselend langzaam en snel gaat lopen en soms dwars, heb je een aardige puzzle aan het voorspellen van de richting die het kompas op zal wijzen.